Naaldbos…
In het noorden van Limburg ligt een groot boscomplex rond de Beverbeek. Een dikke 140 hectare daarvan kwamen via een legaat in de jaren 60 van de vorige eeuw in handen van de KULeuven en werden onder het beheer van het departement Landbeheer (nu het departement Aard- en omgevingswetenschappen, specifiek bij de Afdeling Bos, Natuur en Landschap) geplaatst.
Het universiteitsdomein bestaat uit drie stukken: een bosreservaat en een natuurreservaat en tenslotte een groot, ouderwets productiebos met onder andere homogene, gelijkjarige aanplanten van grove en Corsicaanse den.
Die aanplanten kwamen er vanaf de vroege 20e eeuw: op de droge, arme en soms erg zure zandbodems van het Kempisch plateau was houtproductie voor de mijnindustrie het enige economisch interessante landbeheer.
De voorgeschiedenis: de heide en het lindewoud
Het gebied was echter niet altijd bebost: vanaf de vroege middeleeuwen werd het intensief geplagd (voor veevoeder, zaden, brandstof,…) en begraasd. Dit zorgde voor de uiteindelijke felle verarming van de bodem (met o.a. de typische podzol bodems als gevolg) en een quasi “verwoestijning” van het landschap: tegen het einde van de 18e eeuw was de Antwerpse en Limburgse Kempen één uitgestrekt heidegebied. Occasioneel stonde er “groene oases” in de heide: rond beken, al dan niet gevoed door mineraalrijke kwel, kon, mits enige bemesting, wél aan productieve landbouw gedaan worden. Op deze plaatsen vond je meestal de kloosters (bv. De Achelse Kluis) of kasteeltjes terug.
Pollenonderzoek toonde echter aan dat, ondanks dat zandige bodems potentieel droog, arm en zuur kunnen zijn, dit niet het geval hoeft te zijn: voor de intensieve ontginning die de heide in het landschap introduceerde, stonden er lindebossen. Uitgestrekte (oer)wouden met grote bestanden van linde, maar ook veel eik, haagbeuk, hazelaar, iep, es en esdoorn. Een bekend voorbeeld van zo een bos is het woud van Bialowieza in Polen en Witrusland. Door deze lindebossen, bleek ook de bodem veel rijker en de waterhuishouding veel dynamischer te zijn en waren dit helemaal geen (ecologisch, bodemkundig) “arme” gebieden.
Het onderzoek en de omvorming
De onderzoekers van de KULeuven experimenteren nu hoe ze dit naaldbos terug kunnen omvormen tot zo een rijk, divers, lindewoud. Omwille van de langdurig en intensief gewijzigde omgevingscondities (heide en naaldbos), wordt de natuur hier een handje geholpen. De verjonging (i.e. het kiemen en de aanwas van nieuwe bomen) wordt hier “gestuurd”.
In tegenstelling tot het bosreservaat heeft de verjonging hier niet alleen een ecologische functie (verhogen biodiversiteit, verbeteren omgevingseigenschappen), maar ook een economische functie: het bos blijft een productiefunctie hebben (verkoop van hout), waardoor het hout ook aan bepaalde kwaliteitseisen moet voldoen.
Op verschillende plekken in de naaldbossen worden jonge eiken- en lindeboompjes geplant, in groepjes (“kloempen”) van 25 boompjes, in een matrix van 5 meter op 5 meter. Doordat de boompjes zo dicht op elkaar staan gaan ze intensief met elkaar concurreren om licht en dus snel de hoogte in groeien: je krijgt hoge bomen met een rechte stam (belangrijk voor kwaliteitshout voor productie). Geleidelijk aan zullen sommige boompjes de concurrentiestrijd verliezen en tot op een bepaalde hoogte zal de kloemp zichzelf “dunnen”. Vanaf dat een aantal bomen een specifieke hoogte en dikte hebben bereikt, worden de principes van de “toekomstboommethode” toegepast: bomen die men groot, dik, sterk wil laten worden (de toekomstbomen) worden gemerkt en alle geburen die deze ontwikkeling kunnen hinderen (licht, ruimte,…) worden elke zoveel jaar gekapt. Uiteindelijk zal er van elk groepje, één grote eik of linde overblijven .
Ten slotte word nog geëxperimenteerd of ook de jonge boompjes wat extra “groei”hulp kunnen gebruiken. Tegen wildvraat worden alle boompjes geplant in een beschermingskoker. Aan sommige kloempen wordt extra kunstmest toegevoegd, sommige kloempen krijgen gelkorrels (houden het water langer vast), nog anderen krijgen zowel gelkorrels als bemesting en weer anderen krijgen geen enkele “behandeling” (referentiegroep).